Bij digitale toegankelijkheid draait het voor een groot deel om de leesbaarheid van teksten. Natuurlijk moeten ze letterlijk goed zichtbaar zijn. Dus geen gele letters op een witte ondergrond! Maar de teksten moeten ook figuurlijk goed leesbaar zijn. Een lezer moet de tekst gemakkelijk kunnen begrijpen. Er is een wet die alle eisen voor digitale toegankelijkheid heeft vastgelegd. Dat is de WCAG. In deze WCAG is vastgelegd dat een tekst op taalniveau B1 moet zijn.
Verschillende taalniveaus
De Europese indeling van taalniveaus onderscheidt 6 niveaus: A1, A2, B1, B2, C1 en C2. Taalniveau A1 is het meest lage niveau. Hierbij beheerst iemand een paar woorden van een taal en kan hij de dingen een beetje begrijpen. Het gaat dan om hele korte zinnen zoals ‘Ik woon hier’.
Taalniveau A2 is nodig om goed te kunnen functioneren in de maatschappij. Dit is het niveau dat op dit moment bijvoorbeeld nodig is voor inburgering in Nederland en een verblijfsvergunning.
En zo loopt het niveau op tot C2. Dit leesniveau is bijvoorbeeld voor ingewikkelde juridische documenten, waarbij je als lezer vakjargon goed moet begrijpen en al enige voorkennis hebt.
Je ziet dat B1 redelijk in het midden van het rijtje staat. De meerderheid van alle Nederlanders beheerst de taal op niveau B1 of hoger. Dit is dus het niveau waarop je je moet richten.
Kenmerken B1-teksten
Taalniveau B1 betekent dat je eenvoudig Nederlands spreekt en schrijft. Een tekst op B1 niveau staat eigenlijk synoniem voor eenvoudig Nederlands. Soms ook wel (denigrerend) Jip en Janneke taal genoemd.
Toch is het niet altijd gemakkelijk om zelf te bepalen of een tekst op B1 niveau is of niet. Dit zijn een paar kenmerken die je kunnen helpen:
- Korte zinnen (niet langer dan 12 woorden)
- Korte alinea’s (maximaal 10 zinnen of 100 woorden)
- Alledaagse woorden die iedereen kent
- Actieve stijl (geen lijdende vormen of ingewikkelde formuleringen)
- Duidelijke opbouw
- Titel, tussenkopjes, witregels en opsommingen
Eigenlijk zijn dit hele algemene kenmerken die sowieso voor iedereen een tekst prettig leesbaar maken. Door de tekst in te delen met tussenkopjes en witruimte is het gemakkelijker en sneller te lezen. En korte zinnen met ‘gewone’ woorden zijn altijd fijn. De enige kanttekening die je hierbij kunt maken, is dat je anders schrijft voor een specifieke doelgroep. Stel je hebt als doelgroep hoogopgeleide mensen, die een bepaald vakjargon gewend zijn. Dan hoeft de tekst natuurlijk niet op B1 niveau te zijn.
Tips voor schrijven op B1 niveau
- Verplaats je in je lezer. Denk na over het doel van je tekst (kennis, houding, gedrag).
- Gebruik gewone woorden. Korte woorden zijn makkelijker te begrijpen dan lange woorden. Hoe minder lettergrepen een woord heeft, hoe simpeler het te lezen én te begrijpen is. Een woord met meer dan 3 lettergrepen is meestal te moeilijk voor een B1-lezer.
- Maak korte zinnen. Gebruik één boodschap per zin en laat overbodige hulpwerkwoorden (zullen, zouden moeten…) weg.
- Geef je tekst een herkenbare structuur en een duidelijke samenhang. Zet daarvoor de belangrijkste boodschap vooraan. En gebruik signaalwoorden (toen, daarna, dus, want, daarom…) om de samenhang te laten zien.
- Laat je opmaak de structuur van je tekst ondersteunen. Maak dus korte alinea’s.
- Gebruik een actieve stijl. Schrijf op wat iemand wel moet doen, in plaats van wat hij of zij niet moet doen.
- Schrijf consequent. Som wil je woorden afwisselen, maar dat kan voor de lezer juist verwarrend zijn.
Behoefte om een keer samen naar jouw teksten te kijken? Neem gerust even contact op!